'Ik concentreerde me op haar gezicht. Het was spichtig en bleek, met een onderkinnetje en lang rood haar dat sluik naar beneden droop. Een schoonheid kon je dit meisje niet noemen, maar ik teken net zo lief modellen die zich minder gelukkig konden prijzen met hun uiterlijk, vrouwen die te verbeteren zijn. Als ik een mond rechttrek of verhoudingen in het gezicht aanpas, borsten vergroot of verklein, dan voel ik me een plastisch chirurg met in plaats van snijgereedschap een potlood in mijn hand.
Met haar ijlgroene ogen had ze al die tijd langs me heen gestaard, maar nu, zonder van houding te veranderen, keek ze me recht aan. Ik liet mijn blik naar beneden zakken, naar haar borsten die als bovenmaatse waterdruppels aan haar lichaam hingen. Ook haar buik leek vloeibaar. In haar navel was zojuist een steen geplonsd, eromheen kringelden modderige golven.
Maar laat ik niet te onaardig zijn, we hebben het hier niet over zomaar een vrouw; het model – Sandra heette ze – was korte tijd mijn vriendin.'